by: Koos Halsema
Het eerste rekest voor afscheiding van de parochie Wehe-Den Hoorn werd gedaan op 3 april 1819 door Eise Reinjes Feddema, Jacob Jans Scholtens en Cornelis Willems Feddema mede namens andere landeigenaren en ingezetenen van de gemeente Kloosterburen. Deze rekest werd verzonden aan Koning Willem I met het verzoek om een eenmalige subsidie te verkrijgen voor de bouw van een eigen kerk en pastorie en een jaarlijkse bijdrage als traktement van de te benoemen pastoor.Als reden gaven zij op dat door de grote afstand van de kerk te Den Hoorn en in de herfst en ’s-winters slecht begaanbare weg veel ingezetenenvaak niet naar de kerk kunnen, zieken en moeilijk geestelijke bijstand krijgen en de pastoor niet steeds tijdig aanwezig kan zijn voor het toedienen van de laatste sacramenten.De Koning schakelt de directeur-generaal voor de zaken van de provincie Groningen verschillende adviezen in. Bernardus Meddens, pastoor “Bij der A”en aartspriester van Groningen, ondersteunt het rekest. Hij vindt dat de scheiding gemakkelijk doorgang kan vinden en dat het kerkelijk gezag zonder schade voor de moederkerk dit kan regelen en de grenzen kan vaststellen. Volgens een rapport bedraagt het aantal RK-zielen in de gemeente Kloosterburen 450.De aanvragers hebben ook de steun van Burgemeester Borgman. Deze schrijft de Gedeputeerde Staten op 1 december 1821 aan voor oprichting van een eigen parochie. Het aantal RK-zielen is inmiddels aangegroeid tot 485. De pastoor van Den Hoorn en zijn kerkmeesters die ook om hun oordeel worden gevraagd, verwerpen het plan. Ze wijzen er op dat ze helemaal geen rekening hebben gehouden met de armenzorg, en dat terwijl in Kloosterburen 73 personen bijstand wordt verleend en er maar 16 á 17 gezinnen zijn die daartoe wat kunnen bijdragen. Bovendien zijn er onder die 16 verschillende die de scheiding helemaal niet willen.De klachten over de slechte weg zijn sterk overdreven, want de meeste dorpen zijn moeilijker begaanbaar. Pastoor Paping is verontwaardigd over het verwijt dat sommigen niet op tijd bediend zijn en daagt de inzenders uit één geval te noemen, waar het onbediend sterven aan de moeilijke bereikbaarheid heeft gelegen. Hij is 20 jaar in Den Hoorn en in die tijd zijn in Kloosterburen 8 personen onbediend gestorven. Daarvan zijn 3 verdronken en 5 plotseling gestorven. Op grond van dit protest en omdat de Kloosterbuursters zelf zo weinig kunnen bijdragen, adviseert de gouverneur in 1823, nu Commissaris van de Koningin, het verzoek van Kloosterburen voorlopig af te wijzen. Inmiddels is pastoor Paping overleden en wordt voorlopig geen nieuwe poging ondernomen. De landbouw beleeft slechte jaren en ook in Kloosterburen worden enkele boeren gerechtelijk gedwongen hun bedrijf te verkopen. Er heerst armoe en ellende. In 1822 hebben in de gemeente Leens de eerste brooduitdelingen plaats en in 1823 krijgt de RK-diaconie te Den Hoorn van het plaatselijk bestuur verlof een collecte te houden ten behoeve van haar armen Op 24 maart 1834 dienen dezelfde drie boeren, nu naar zij schrijven namens alle RK ingezetenen van de gemeente Kloosterburen, weer een rekest in bij de Koning. Hierin geven zij hun mening dat de kerk te Den Hoorn ‘met een billijke scheiding geen schade kwam te lijden’. De gouverneur van de provincie adviseert ook dit verzoek af te wijzen. Aartspastoor Priester, pastoor in de Guldenstraat mag zijn oordeel pas geven nadat hij de pastoor en kerkmeesters te Den Hoorn heeft gehoord. De aartspriester wacht lang met zijn antwoord, totdat er weer een opvolger komt in den Hoorn. De nieuwe pastoor Pierik , eerder pastoor in Appingedam, klaagt in 1834 over de slechte tijd en vraagt een extra bijlage van 400,00 gulden voor hem zelf en 100 gulden voor de kapelaan.Als de aartspriester op 4 juni 1835 eindelijk op het verzoek om advies reageert, blijkt niet dat hij ooit met de pastoor en de kerkmeesters van Den Hoorn heeft overlegd. Evenals zijn voorganger steunt hij de Kloosterbuursters. Hij wijst weer op de groet afstand en de slechte weg., “zo dat het belangrijk, zeer nuttig en hoogst noodzkelijk is, dat aldaar aan de gelovigen een RK kerk wordt toegestaan”.Inmiddels hebben Willem, W. Feddema en Jan Eisses Halsema een maand tevoren aan de directeur-generaal geschreven tegen de afscheiding te zijn. Zij wensen niet in de kosten bij te dragen. Na veel discussie stuurt de aartspriester na lang talmen en na enkele malen gemaand te zijn op 11 mei 1837 dat hij de vorige herfst zelf in Kloosterburen is geweest en aldaar heeft “bevonden dat het een sieraad voor het dorp zoude zijn, indien bij de alleen en op zich zelf staande toren op de oude fundamenten [van de voormalige Hervormde kerk] een kerk voor de RK ingezetenengebouwd werd, hetgeen bij de andersgezinde inwoners van de gemeente met genoegen niet alleen gezien zou worden, maar zelfs verlangd wordt”. Het aantal RK zielen is inmiddels gestegen tot 499. De katholieken van Kloosterburen staan nu in voor een eigen bijdrage van 3500 gulden een jaarlijkse bijdrage van 400,00 gulden voor het tractement van de te benoemen pastoor.Zes dagen later reageert hij op het bezwaar van W.W. Feddema en J.E. Halsema. Volgens hem moeten hun bezwaren niet ernstig genomen worden, want het zijn slechts ‘schimmige schrikbeelden’ Zij vrezen zelf teveel te moeten bijdragen en wat de parochie Den Hoorn betreft, die blijft immers groot genoeg.Op 31 mei 1837 vraagt de directeur-generaal nogmaals het oordeel van de parochie Den Hoorn. Die verzetten zich fel tegen de eventuele afscheiding en zeggen dat weldra de grootste moeilijkheden zullen zijn verholpen als er in 1837 een stenen pad zal worden aangelegd.De aartspriester verzekert de directeur-generaal nogmaals dat de scheiding geen nadelige gevolgen voor de kerk van Den Hoorn zal hebben, de parochie is immers groot genoeg.Parochie Den Hoorn blijft tot 1839 heftig protesteren tegen de plannen van een nieuwe parochie in Kloosterburen. De aartspriester noemt in een brief aan de directeur-generaal hun bezwaren als een gebrek aan eerlijkheid en goede trouw.De nieuwe kerk in Kloosterburen zal gebouwd worden op de fundamenten van de afgebroken hervormde kerk. Nu verbieden de hervormden hun fundamenten af te staan voor de bouw van de nieuwe kerk. Dit brengt de bouwkosten f. 1500,-hoger uit op f. 10.907,00. Het eigen deel voor de parochie Kloosterburen wordt verhoogd naar f. 7.000,00.Bij Koninklijk Besluit van 22 februari 1841 volgt de oprichting van het RK-kerkgenootschap te Kloosterburen . De aanbesteding vindt plaats op 25 februari 1842 en op 6 mei wordt de eerste steen gelegd en op 24 september van hetzelfde jaar geschiedt de inwijding door aartspriester H. van Kessel. Ik zal mij nu niet uitlaten over de grenzen van de parochies, maar gelooft u maar dat dit ook de nodige problemen met zich meenam.Het aantal katholieken nam gestaag toe en al spoedig was de kerk te klein. Pastoor A. Kerkhof (1864-1872) zette zich in voor de bouw van een nieuwe en grotere kerk, welke gereed was in de zomer van 1869. Ze is ontworpen door de bekende architect J.P.M. Cuypers uit Amsterdam. De parochianen bleven gul bijdragen aan de bouw en inrichting van de nieuwe kerk. Het hoofdaltaar en de beide zij-altaren werden vervaardigd in het atelier van Cuypers en Stolzenberg te Roermond.De kruiswegstaties zijn omstreeks 1890 in de kerk aangebracht, ze werden gemaakt door de fa. Ferlemont te Den Bosch. Onder het pastoraat van pastoor Schmeenk (1900-1922) werd het voorste stuk (priesterkoor) erbij gebouwd.De gebrandschilderde ramen boven het hoofdaltaar stellen taferelen voor uit het leven van de H. Willibrord. In 1923 werden tijdens het pastoraat van pastoor Neeteson de eiken lambrizering en banken geplaatst.In 1925 werd het grote orgel op het koor achter in de kerk geplaatst; ze is gebouwd door de fa. Adema te Amsterdam.In 1970 is de kerk grondig gerestaureerd. De gebrandschilderde ramen van de zijbeuken waren zodanig door regeninslag beschadigd, dat ze niet meer hersteld konden worden.In de jaren 1962-1965 werd in de katholieke kerk het Tweede Vaticaans Concilie gehouden, wat gevolgen had voor de inrichting van de kerk en de viering van de Eredienst. De liturgie – tot dan toe in het Latijn – wordt thans gehouden in de taal van het land. Het altaar stond in de oude Liturgie vóór in de kerk, de priester stond tijdens de viering met de rug naar de kerkgangers toe; ook dit veranderde, het altaar werd naar achteren verplaatst en de priester staat met zijn gezicht naar de mensen toe.In de jaren 1996/1997 zijn de kerk en de toren grondig gerestaureerd. De kosten van deze restauratie bedroegen ongeveer 1,4 miljoen gulden.Nu zijn er plannen en geld voor de restauratie van het interieur.Tot zover mijn verhaal. Koos HalsemaApril 2003 |