History of the Groningen Villages

by: halsema.org editors.

Geschiedenis van het grondgebied:


De gemeente De Marne ligt in het Noordwesten van de provincie Groningen. Zij is als gevolg van de gemeentelijke herindeling per 1 januari 1990 ontstaan uit de voormalige gemeenten Leens, Eenrum, Ulrum en Kloosterburen. De zuidgrens van de gemeente wordt gevormd door het Reitdiep, door het Lauwersmeer loopt de westelijke begrenzing, de lijn Mensingeweer-Eenrum-Westernieland is de grens met de oosterburen, de gemeente Winsum, en de Waddenzee vormt de noordgrens.

Ongeveer 500 voor Christus kwamen in dit gebied de eerste bewoners, het waren Friezen. Ze vestigden zich op de aanwezige natuurlijke hoogten. Vanaf het begin van de jaartelling werden deze hoogten door stijging van de zeespiegel steeds verder opgehoogd en zo ontstonden wierden, in Friesland terpen genoemd. In de derde en vierde eeuw werd dit kwelderlandschap geteisterd door zware overstromingen, maar tussen 400 en 800 braken er rustiger tijden aan.
Eeuwenlang leefden de bewoners rondom het verdronken land van de Lauwerszee op wierden en kwelderruggen. De eerste bewoonde kwelderrug liep van Warfhuizen via Zuurdijk, Ewer en Panser. Vanaf 700 werden de kwelderruggen die zich uitstrekte van de wierden van Wehe, Leens, Ulrum, Elens en Menneweer tot Vierhuizen bewoond. De kwelderrug die liep langs de dorpen Hornhuizen, Kruisweg, Kloosterburen en Molenrij werd omstreeks 1100 bewoond. Uitgezonderd de dorpen Houwerzijl en Schouwerzijl die bij een sluis kwamen te liggen, Zoutkamp bij een militaire vesting en Kloosterburen bij een klooster werden de meeste dorpen op wierden gebouwd. De grotere wierden zien er wat betreft de aanleg verschillend uit:
a. Min of meer rond met ringweg en ossengang en aan de voet een radiale verkaveling (Eenrum en Groot Maarslag).
b. De omtrek ligt hoekvormig op smallere kwelderruggen. De verkaveling is blokvormig en er liggen paden tussen de erven (Leens).
c. Het is ontstaan bij een waterloop en heeft langgerekte vorm.
De eerstgenoemde wierden werden vooral bestemd als nederzetting met boerderijen en de laatstgenoemde meer als handelsnederzetting. Aan de voet ervan lag het bijbehorende bouwland, de Valge.
Op de jongere noordelijk gelegen kwelderruggen ontstonden in de 11e en 12e eeuw kleine wierden; deze worden ook wel groene wierden genoemd.
Vanaf ongeveer het jaar 1000 werden de eerste bescheiden dijken aangelegd om de woonplaatsen en landbouwgebieden te beschermen tegen overstromingen. Hierna ging men verder met het indijken van opgeslibde gebieden langs de noordkust van Groningen, rondom de Lauwerszee en aan weerszijden van het Reitdiep. Aan het eind van de 13e eeuw had de Lauwerszee haar grootste omvang. Op het Marne-eiland lagen de wierden Lydense (Leens), Werfhusen (Warfhuizen), Oldrum (Ulrum), Hoorhusen (Hornhuizen), Oldenclooster (Kloosterburen), Wherahusen, (Wierhuizen), Weij (Wehe), Sutherdicke (Zuurdijk) en Fledorp (Vliedorp). Op het tweede eiland (Halve Ambt) lagen onder andere Eendrum (Eenrum) en Maarhusen (Maarhuizen). Door de eeuwen heen is deze zeewering steeds verder naar het noorden komen te liggen en werden steeds nieuwe gebieden ingepolderd. Vooral in de 19e en 20ste eeuw vonden veel inpolderingen plaats onder andere Panserpolder (17e eeuw), Vierhuisterpolder, 1770-1807), Zevenboerenpolder (1802), Feddemapolder (1804), Hornhuisterpolder (1806), Bocumer Ikemapolder (1809-1815), Negenboerenpolder (1873), Westpolder (1875), Julianapolder (1923), Kerkvoogdijpolder (1927) enzovoorts. In het kader van de werkverschaffing werd vanuit het kamp De Slikken bij Westernieland tussen 1939 en 1941 de Linthorst Homanpolder ingedijkt.

Overstromingen en rampen hebben het noordelijk kustgebied door de eeuwen heen steeds weer geteisterd. Bij de Sint Luciavloed in 1287 kwamen talloze mensen om. Bij de Allerheiligenvloed van 1570 verdronken in het Groningerland honderden mensen en tienduizenden stuks vee. De Sint Maartensvloed van 1686 kostte in de provincie Groningen 1558 mensenlevens. Het aantal slachtoffers van de Kerstvloed van 1717 was nog veel hoger. Lange stukken dijk werden volledig weggeslagen en op de plaatsen waar dijken waren doorgebroken ontstonden toen diepe kolken. Het water stond toen tot bij de stad Groningen. Onder leiding van Thomas van Seeratt werden daarna weer nieuwe dijken aangelegd. In 1825 kwamen de polders langs het Reitdiep en de Wadden onder water te staan. Vlak voor en na de aanleg van de Westpolder teisterden stormvloeden in 1874 en 1877 dit gebied. Dit kostte eerst 13 polderjongens en vervolgens 14 bewoners het leven.
Tussen de zeedijk en de eilanden Schiermonnikoog en Rottum hebben tot de zeventiende eeuw een drietal eilandjes gelegen die ook werden bewoond; Bosch, Heffezand en Korenzand. Deze hebben uiteindelijk het onderspit gedolven in de strijd tegen de natuurlijke elementen.
Uit een gemeenschappelijk belang in de strijd tegen het water waren inmiddels “zijlvesten” ontstaan; de latere waterschappen.

De periode rond de 15e eeuw verliep politiek gezien ook erg rumoerig totdat Karel V in 1516 de rust weer enigszins herstelde. Ook de Tachtigjarige oorlog liet rond de Lauwerszee diepe sporen achter. De watergeuzen maakten de Lauwerzee en de Wadden onveilig en op het land hadden de mensen te lijden onder plunderingen van Spaanse soldaten. Onder Willem Lodewijk van Nassau veroverden Friese troepen Soltkamp en plunderden in 1582 vele dorpen in het Marnegebied. Daarbij werden Warfhuizen en Zuurdijk in brand gestoken. De bevolking werd schatplichtig gemaakt aan de nieuwe overheerser.

Het aartsdiakonaat Frisia (deze provincie) behoorde tot 1593 tot het bisdom Munster. Het grondgebied was vervolgens verdeeld in vijf proosdijen. Door deze proosdijen werden de eigendommen van de kerk beheerd en de proost verzorgde de geestelijke rechtspraak onder de in de kloosters verblijvende leken (ambachts- en werklieden). In Leens was één van deze proosdijen gevestigd. Na 1593 (Reductie) verloren de proosdijen hun betekenis en de bezittingen van de kerk gingen over naar de provincie of de landjonkers. De meeste katholieke kerken werden toen omgevormd tot protestantse (hervormde) kerken. Kloosterburen bleef een katholieke enclave. Er bestaan twee lezingen over wat hiervan de oorzaak kan zijn geweest; bij de inpolderingen werden veel uit het zuiden des lands afkomstige arbeiders die rooms waren tewerk gesteld of de pastoor was een persoonlijkheid die door zijn houding veel volgelingen bleef trekken.
In 1834 vond onder aanvoering van ds. De Cock in Ulrum de Afscheiding plaats hetgeen tot een militair ingrijpen leidde in Ulrum om de rust te herstellen. Ook in Zuurdijk was het onrustig. Uit deze Afscheiding is uiteindelijk de Gereformeerde Kerk voortgekomen.

Onder de oude rechtsbedeling stond in Leens, op de hoek van de Wilhelminastraat en de Hoofdstraat, een paal die soms dienst deed als strafpaal (ook wel gijzelpaal of kaak genoemd). Het gebeurde toen wel eens dat mensen, die ernstige overtredingen hadden gepleegd, hieraan voor hun mededorpelingen ten spot werden blootgesteld. In de Franse tijd verloor deze paal zijn functie en uiteindelijk leek het burgemeester Bazuin van Ulrum, die woonde op De Houw, een goed idee om deze paal dienst te laten doen als grenspaal van de vroegere gemeenten Leens en Ulrum en staat er nog altijd. Op deze paal werd een tekst aangebracht die was bedacht door schoolmeester J.P. Beukema uit Leens:
‘k Ben hier geplaatst,
Aanschouw mij niet
Als Strafpaal,
Maar als een limiet.
In de rechtspraak eisten redgers een belangrijke rol voor zich op. De redgers lieten zich bijstaan door wedmannen en het dagelijks politiewerk werd gedaan door de rode roede of biesjager. Oorspronkelijk wisselde het redgerrecht jaarlijks. Voorwaarde daarbij was dat men een eigen heerd had en 30 grazen (1 gras = ongeveer 1&Mac218;2 hectare) land. Maar omdat landjonkers heerden gingen opkopen werd de “ommegaande rechtstoel” steeds vaker een “staande rechtstoel”. In 1749 waren van de 65 Ommelander rechtstoelen 33 staande! Deze jonkers woonden in borgen.
Vooral na 1775 nam de macht en rijkdom van de landadel af. Dit werd deels door het in Groningen geldende beklemrecht veroorzaakt. Door dit rechtsysteem werd de basis gelegd voor de grote welvaart van de boeren. In de negentiende eeuw nam de welvaart verder toe en ontstonden er imposante boerenhofsteden. Door het beklemrecht verkreeg de pachter een erfelijk, altijd durend en overdraagbaar gebruiksrecht van landerijen tegen een pachtsom die niet mocht worden verhoogd. Bovendien mochten de landerijen niet worden opgesplitst zodat ze hun oorspronkelijke omvang hielden. Aan de noordkust gold tot rond 1935 het zogenaamde recht van opstrek (delimitatie) waardoor de aanliggende boeren steeds weer in de gelegenheid werden gesteld om hun boerderijen verder noordwaarts uit te breiden door omdijkt kweldergebied aan hun landerijen toe te voegen.
De kleigrond is bovendien erg vruchtbaar en allerlei moderniseringen gedijden er goed. Zo voerde in 1850 Cornelis Borgman (1822-1909), landbouwer op Oud Bocum bij Kloosterburen, uit Amerika de zogenaamde arendsploeg in. Deze ploeg verdrong de tot dan toe in gebruik zijnde Groninger voetploeg.

Al vanaf de 15e eeuw hadden indijkingen (onder andere Zuurdijksterpolder en Torringapolder) plaatsgevonden langs het Reitdiep en de zuidelijke oever van de Lauwerszee. Marten Aedsges Teenstra kocht in 1775 de boerderij Castor in Zuurdijk en maakte er een modelboerderij van. Zijn zoons Douwe Martens en Aedsge Martens bedijkten in 1795 het Ruigezand en bouwden daar twee boerderijen. Het sluitstuk van vele indijkingen in dit gebied vond in 1878 plaats door de afsluiting met de dijk in het Reitdiep tussen Nittershoek en Zoutkamp. In deze dijk werden ook zeesluizen aangelegd. Na de watersnoodramp, in 1953, werd aangedrongen op een betere bescherming tegen de zee en als gevolg daarvan werd in 1969 de Lauwerszee door middel van een dijk afgesloten van de Waddenzee. Zo ontstond het Lauwersmeer. Het Lauwersmeergebied wordt meer en meer als uniek natuurgebied in toenemende mate ontdekt door natuurliefhebbers en watersporters, en is een Nationaal Park (in oprichting).

In 1897 werd de paardentram van Winsum via Wehe naar Ulrum in gebruik genomen. Hiervan stonden tramremises in Wehe en Ulrum. Deze vorm van personenvervoer werd beëndigd in 1922 toen de tramlijn Winsum – Zoutkamp (via Eenrum, Wehe-den Hoorn, Leens en Ulrum) in gebruik werd genomen. Het personenvervoer langs deze lijn werd in 1940 opgeheven. Nadat langs deze lijn nog korte tijd goederenvervoer had plaatsgevonden werden in 1942 de tramrails opgebroken door de Duitsers om te worden gebruikt voor oorlogsdoeleinden. Alleen de voormalige stationsgebouwen van Leens, Ulrum en Zoutkamp bestaan nog maar hebben een andere functie gekregen. Terug

Korte geschiedenis van de dorpen

BROEK
De betekenis is van het woord “broek” is moeras of drassig land. Het dorp ligt aan het Broekstermaar ongeveer op de grens van het vroegere Marne-eiland en het Halve Ambt.

EENRUM
In de 11e eeuw werd het dorp Arneron genoemd. “Arnu” duidt op een plaats waar arenden leefden. De wierde waarop Eenrum ligt is ongeveer 2200 jaar oud. Eerst verrees op de wierde een kerk van tufsteen. Daarvoor in de plaats kwam de romano-gotische kerk van baksteen welke stamt uit de dertiende eeuw. In de kerk staat een doopvont uit de 10e of 11e eeuw. De markante toren werd tussen 1646 en 1652 gebouwd. Op de wierde liggen ook een drietal dorpspompen. Ook zijn in het dorp een aantal bedrijfjes gevestigd waar op ambachtelijke wijze bepaalde producten/artikelen worden gevaardigd. Het betreft hier onder andere de Kaarsenmakerij Wilhelmus, het Mosterdmuseum (mosterd- en azijnmakerij) en klompenmakerij Van der Meulen. De gehele oude dorpskern is geplaatst op de monumentenlijst. In de “Meulenhorn” (Molenstraat) stonden ooit drie molens. Alleen de uit 1862 daterende pelmolen “De Lelie” staat er nog. Verder stond in het begin van de 20ste eeuw aan de Mensingeweersterweg een vlasfabriek.

HORNHUIZEN
In 1247 werd dit dorp “Howerahusum” genoemd. Een “Horn” is een nederzetting die op een hoek land aan het water ligt. In 1850 werd de uit 1247 stammende Hervormde kerk vervangen door de huidige. In Hornhuizen stond ook de in 1803 gesloopte Tammingaborg, die achtereenvolgens werd bewoond door de geslachten Tamminga (tot 1620) en Van Meckema (tot 1776).

HOUWERZIJL
Het dorp is genoemd naar de Houw, een buurt onder Ulrum en de oudste sluis van Hunsingo (1350). Daarmee werd het water tot 1728 van het Vlakkeriet op het Reitdiep geloosd. Niet ver er vandaan lag de oude nederzetting Vliedorp. Op de kerkwierde (Ol Weem) ligt alleen nog een kerkhof. Er heeft ook een middeleeuwse kerk op gestaan die tot 1695 in gebruik is geweest.

KLEINE HUISJES
Het dorp ontstond in de 19e eeuw. De naamgeving werd ontleend aan de vele kleine huisjes waarin de arbeiders woonden die werkten op de omliggende boerderijen en bij inpolderingen. De omgrachtte boerderij Feddemaheerdt stamt uit 1765.

KLOOSTERBUREN
Kloosterburen is een katholieke enclave in het overwegend protestantse Noord-Groningen. Tussen 1163 en 1595 stond hier het klooster Sint-Johannes Evangelista, ook wel Oldenclooster genoemd. In 1204 werd het nonnenklooster Nijenklooster gesticht. De toren van de hervormde kerk staat op restanten van het vroegere Premonstratenzer klooster dat hier tot het eind van de 16e eeuw stond. De grote katholieke kerk is in 1868/1869 gebouwd naar een ontwerp van de architect P.J.H. Cuypers. Met 56 meter heeft het de hoogste kerktoren van het Groninger Ommeland. In 1926/1927 werd aan de Damsterweg een zusterhuis, het Theresiagesticht, gebouwd door de R.K. Kerk. Dit klooster verloor in de 60-er jaren zijn functie en er is nu een hotel in ondergebracht.

KRUISWEG
Pas in de 19e eeuw vestigden zich hier de eerste bewoners. Dit waren arbeiders die werk vonden bij inpolderingen. De nederzetting kreeg pas in de 20ste eeuw haar huidige naam. Tot 1964 stond net buiten het dorp de cichoreifabriek Musschenga.

LAUWERSOOG
De naam wordt ontleent aan de grensrivier van Groningen en Friesland, de Lauwer. De betekenis van het achtervoegsel “oog” is “eiland”. Nadat het Lauwersmeer in 1969 was drooggelegd ontstond aan de noordkant van het “nieuwe land” een nieuwe dorpskern met haven. Het Lauwersmeergebied ontwikkelt zich langzamerhand tot centrum van toerisme en recreatie. De veerboot naar Schiermonnikoog vertrekt hier vandaan en er is een vissershaven. Op het haventerrein staat een visafslag en er zijn visverwerkende bedrijven gevestigd.

LEENS
Lydenze wordt voor het eerst in 1381 als zodanig genoemd. Het is afgeleid van “lede” en daarvan is de betekenis “dorp gelegen aan waterloop”. De romaanse Petruskerk (kruiskerk) stamt uit de elfde/twaalfde eeuw. Tot 1559 was het dorp Leens één van de zes proosdijen van de Groninger Ommelanden. Na de Hervorming vielen de goederen daarvan deels aan de provincie en deels aan de bewoners van de nabijgelegen borgen. Het interieur en het in 1733-1734 door Albertus Anthoni Hinsz gebouwde orgel in de Petruskerk dankt zij aan de adellijke familie Tjarda van Starkenborgh. De Joodse gemeenschap van Leens-Ulrum splitste zich in 1877 af van die in Winsum. Er kwam in 1885 aan de Julianastraat 15 een synagoge die in 1909 afbrandde en werd herbouwd. Sinds 1878 is op de algemene begraafplaats een gedeelte gereserveerd als Joodse begraafplaats. Van de vele borgen in het Marnegebied resteert alleen nog de Borg Verhildersum. Het uit de 17e en 18e eeuw daterende gebouw heeft nog resten van de 14e eeuwse aanleg. Dit “verdedigbaar huis” is ingericht in 19e eeuwse stijl. Bij de borg staan het Koetshuis (expositieruimte) en het Schathoes (restaurant). De Museumboerderij Welgelegen staat ook op het borgterrein. Daar zijn veel bezienswaardigheden en gebruiksvoorwerpen te zien van de 19e en begin 20ste eeuwse landbouw en ambachten. Verder kan op het borgterrein een volledig ingericht landarbeidershuisje (Huisje Noosten) worden bezichtigd.

MENSINGEWEER
Het achtervoegsel “weer” betekent “wierde”. Deze wierde werd bewoond door lieden van een persoon die “Menze” heette. De koren- en pelmolen Hollands Welvaart (1855) kan naast de kerk gezien worden als een belangrijk bouwwerk in Mensingeweer. Het in de kerk (gebouwd in 13e eeuw) aanwezige orgel werd in 1696 gebouwd door Arp Schnitger in de kerk van Pieterburen. Dit orgel werd in 1906 overgomen. De in 1818/1819 gebouwde Vermaning werd in 1959 verplaatst naar Eenrum.

MOLENRIJ
Het dorp dankt zijn naam aan het feit dat hier ooit drie molens stonden en wordt voor het eerst in 1846 genoemd. In 1543 kwam hier de eerste molen en de laatste brandde in 1955 af. Verder stonden hier nog een mosterdfabriek waar de bekende Marne-mosterd werd geproduceerd en in het begin van 20ste eeuw een cichoreifabriek (cichorei is een surrogaat voor koffie).

NIEKERK
Niekerk wordt voor het eerst in 1445 genoemd. De betekenis van de naam kan wordt verklaard als dorp gelegen bij nieuwe kerk. Het tufstenen romaanse kerkje werd in 1629 verbouwd met geld dat de provincie Groningen had ontvangen nadat Piet Hein in 1628 de Zilvervloot op de Spanjaarden had veroverd.

PIETERBUREN
Het dorp is genoemd naar de kerkpatroon Sint Pieter oftewel de apostel Petrus en het woord “bur” betekent buurt, nederzetting, huizen en komt voor het eerst in 1439 voor. Sinds de jaren 60 geniet het dorp grote bekendheid vanwege de Zeehondencrèche van Lenie ‘t Hart en het Wadlopen. In de laat-gotische kerk uit de 15e eeuw hangen rouwborden van bewoners van de in 1903/1904 afgebroken borg Huis ten Dijke (Dijksterhuis). Eén van de bewoners daarvan was de bekende watergeus Diederik Sonoy. Op de plaats waar tot 1962 de weem (=pastorie en boerderij) stond, ligt nu de botanische tuin (Domies Toen).

SCHOUWERZIJL
Het dorp ligt aan de Kromme Raken en is ontstaan bij de sluis (zijl) eeuwen geleden in een zijtak van het Reitdiep. De betekenis van het woord “schuwen” is “met een boom voortbewegen van een vaartuig”. Het ligt dus op de plek waar ooit mensen met een veerboot werden overgezet. De bewoners van het sluismeestershuis hadden vroeger het recht van vrije vangst en verkoop van de aal die door hen werd gevangen.
Ten noorden ervan ligt Maarslag. De betekenis van het woord “slagt” betekent waterkering. In 1811 werd aldaar de kerk afgebroken. Er rest alleen nog een kleine particuliere begraafplaats.

ULRUM
Uluringhem kwam voor in 11e eeuw. Het was de woonplaats van de lieden van Ulurin of Ulrin. Het dorp ligt op twee wierden. Op de ene wierde staat de romano-gotische kerk (eind 12e eeuw nadien enige malen vergroot) en op de andere stond de Asingaborg (in 1809 op afbraak verkocht door J.C.F. baron van In- en Kniphausen). Op het oorspronkelijke borgterrein werd in 1988 een park geopend (het Asingapark). Het dorp kan gezien worden als de bakermat van de Gereformeerde Kerk. In 1834 vond hier onder dominee Hendrik de Cock de Afscheiding plaats. In 1901 werd door architect-aammemer L. Reitsma de Gereformeerde Kerk aan de Leensterweg 1 gebouwd. Het dorp was eeuwenlang het eindpunt van de snik (trekschuit) uit de stad Groningen. Tussen 1873 en 1916 stond aan het Hunsingokanaal (Trekweg) de stroo-papierfabriek “Ceres”.

VIERHUIZEN
Deze plaatsnaam kwam in 1525 voor het eerst voor. Het was een gehucht waar eerst vier (stenen) huizen stonden. Het dorp ligt vlak achter de dijk rond de vroegere Lauwerszee, nu het Lauwersmeergebied. Op het kerkhof staat nog een gedenkteken voor de slachtoffers van een dijkdoorbraak in de Westpolder in de nacht van 30 op 31 januari 1877. Op de boerderij Torum bracht de bekende landbouwminister en EG-commissaris Sicco Mansholt zijn jeugdjaren door. In het dorp staat verder nog de korenmolen “De Onderneming”.

WARFHUIZEN
De betekenis van het dorp is huizengroep gelegen op een “werf” ofwel een kunstmatig aangelegde heuvel op de zeeklei. De plaatsnaam komt voor het eerst in 1398 voor. Het dorp is gebouwd op twee wierden. Op de noordelijke staat de kerk en op de zuidelijke ligt de buurtschap Burum. Bij Warfhuizen stond sinds 1280 Huis ter Borgh (Gaykingaborg). Deze borg raakte omstreeks 1580 betrokken in de 80-jarige oorlog en in de buurt werd een schans aangelegd. Na 1717 verloor deze borg aan betekenis en op de restanten ervan werd in 1789 een boerderij gebouwd die in 1886 werd vernieuwd. De borg Lulema werd in 1654 voor het eerst vermeld en werd in 1823 op afbraak verkocht.
Bij Roodehaan, ten zuiden van Warfhuizen, werd in 1906 de pontveer vervangen door een vaste brugverbinding.

WEHE-DEN HOORN
Wehe is afgeleid van het Germaanse woord “wiha” en dit betekent “heiligdom”. De naam “Uuia” kwam voor het eerst in de 11e eeuw voor. In het uit rond 1200 daterende kerkje met toren uit 1655, in Wehe is thans ‘t Marnehoes ondergebracht. De familie Van Starkenborgh woonde op de in 1823 afgebroken borg Borgweer. Aan het begin van de oprijlaan werd de in 1840 gesloopte woning Weerborg gebouwd. Den Hoorn ligt in een hoek van de oude Marnedijk. Naast Kloosterburen wonen ook in Den Hoorn veel katholieken en staat daar de in 1926/1927 gebouwde Sint Bonifatiuskerk. Tussen 1917 en 1960 stond aan het Hoornsediep (Mernaweg 46-48) een melkfabriek.

WESTERNIELAND
Na de laatste bedijking van de Hunze-boezem, rond 1350 werd dit dorp gesticht en heette toen Mariaburen. De huidige naam kan worden herleid tot “westelijk gelegen nieuw land” en komt voor het eerst in 1447 voor. Het kerkje stamt uit de 13e eeuw. Nadat in 1717 het dorp was weggespoeld bij de Kerstvloed werd het meer oostwaarts herbouwd. De bewoners hielden zich vroeger bezig met de robbenvangst. Een stille getuige hiervan is het grafschrift van de in 1871 gestorvan robbenjager Tjark Visser. Tot 1795 stond ten noordwesten van het dorp een kaak. De naam van het gehucht Kaakhorn (kaak = schandpaal en horn = hoek) is hiervan afgeleid.

WIERHUIZEN
Een “wier” is een “heuvel waarop huizen staan”. Er resteert van deze nederzetting eigenlijk alleen nog een oud kerkhof. Als gevolg van de Kerstvloed van 1717 werd de kerk afgebroken en de restanten werden gebruikt op plaatsen waar de zeedijk was doorgebroken.

ZOUTKAMP
De naam is te herleiden tot “Solte Campe”, een plaats waar vroeger zout is gewonnen uit laagveen en werd voor het eerst in 1418 genoemd. Zoutkamp is ontstaan uit een schans die in 1575 was aangelegd door de Spanjaarden. In 1759 stonden er 25 huizen en in 1882 werd de vesting opgeheven. Op 6 maart 1883 verdronken bij een zware storm 9 vissers uit Zoutkamp. Het dorp kenmerkte zich daarna als vissershaven en vestigingsplaats van vis- en garnalenverwerkende bedrijven (Heiploeg). Aan de rol van vissershaven kwam met de indijking van de Lauwerszee in zekere zin een eind.

ZUURDIJK
Het dorp bestond al in 1287 en heette Sutherdieke. De naamgeving is te verklaren doordat het lag bij de zuidelijke dijk van het vroegere Marne-eiland. Op de wierde staan een klein kerkje (uit de 13e eeuw met een klok uit 1482) en de imposante windmolen “De Zwaluw” (uit 1858).
Een bekende inwoner van het dorp was de streekhistoricus en schoolhoofd J.S. van Weerden (1888-1971). Bij het gehucht Ewer staan, op de wierde, nog een vijftal erg karakteristieke landarbeiderswoningen die in de tweede helft van de 19e eeuw zijn gebouwd.